Other Languages

More Translations

For hundreds more PRC articles in many other languages, go here.

Hoofdstuk Zeven

Dat de Heere Zijn verbond opricht met de geloovigen en hun zaad in de lijn der opeenvolgende geslachten en dat daarom de kleine kinderen der geloovigen zoowel als de volwassenen in het verbond Gods en Zijne gemeente begrepen zijn en het teeken des verbonds dienen te ontvangen; dat voorts dit teeken des verbonds onder het Oude Testament de besnijdenis was, doch dat dit teeken in de nieuwe bedeeling door dat des Heiligen Doops is vervangen, dit alles wordt door de Gereformeerde kerken beleden en vormt een der voornaamste grondslagen der Gereformeerde waarheid. En we mogen hier aanstonds aan toevoegen, dat deze waarheid zoo duidelijk in Gods Woord ons is geopenbaard, dat het verwondering baart, dat zoovelen blind zijn voor deze hoofdlijn van de openbaring onzes Gods. Het is dan ook als men hoe langer zoo minder begint te verstaan van Gods Woord als een organisch geheel en gemakkelijk een prooi wordt van degenen, die de Schrift te hooi en te gras aanhalen en hun heil zoeken in het opgeven van enkele teksten, zonder te letten op de groote hoofdgedachte der Heilige Schrift, dat men ook blind wordt voor deze waarheid. Een tijdlang mag men dan nog uit kracht der traditie zijn kleine kinderen ten doop aanbieden, in en uit de verbondsgedachte leven doet men niet meer. En de ernstiger zielen, die uit de doode traditie niet leven kunnen en toch het goed recht van den kinderdoop niet verstaan, keeren zich dan gemakkelijk naar al die richtingen, die louter den doop der volwassenen erkennen. Wie echter Gods Woord verstaat en de groote lijn der ontwikkeling van Gods Woord ziet in de historie, zooals deze ons in dat Woord wordt geteekend, kan geen oogenblik aarzelen in betrekking tot de belijdenis, dat de geloovigen hun zaad behooren te doopen. De kinderdoop is geen zaak van minder belang, maar van het grootste gewicht. Wie hem niet erkent of minacht toont daarmede ook tevens de groote grondgedachte van Gods Woord niet te verstaan.

Dat ook de kleine kinderen der geloovigen in Gods verbond en in Zijne gemeente begrepen zijn, leert ons allereerst de historie van dat verbond Gods, zooals de Heere zelf ons die geschiedenis heeft geteekend in Zijn Woord. Die geschiedenis toch toont altijd weer, dat God Zijn verbond deed ontwikkelen in de lijn der opeenvolgende geslachten. Dit geldt van de periode van de nieuwe bedeeling zoowel als van de oude bedeeling en in de laatste van het tijdperk vssr Abraham en Israel, zoowel als van de periode, waarin Israel als natie Gods verbondsvolk was. Dit is eenvoudig een historisch feit. Zij, die den kinderdoop niet willen en die voor deze continuiteit van Gods werk in de geslachten geen oog hebben en de nieuwe bedeeling van de oude scheiden, bepalen zich als het gaat over deze kwestie, in betrekking tot heel de periode vssr Christus, gaarne tot Israel alleen. Het is waar, zoo hoort men dan van hen, met Israel, wat breeder genomen met Abraham's zaad, richtte God Zijn verbond op in de lijn der vleeschelijke geslachten. Dat was dan ook een nationaal verbond. Israel was en is nog de bevoorrechte natie, met welke de Heere ook in de toekomst nog weer op bijzondere wijze zal handelen. Doch bij den ingang der nieuwe bedeeling, zoo is dan de voorstelling, wordt de historische lijn van dat oude verbond afgebroken en wat van dat verbond gold ten opzichte van het zaad der geloovigen, geldt thans in de nieuwe bedeeling van de Kerk van Christus en haar zaad niet meer. Toen was het: wie uit Israel was, was in Gods verbond en moest besneden worden; thans is het: wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn zal zalig worden. Intusschen vergeet men, dat de lijn, die men bij Abraham en Israel uit de Schrift opneemt, toch daar haar oorsprong en begin niet heeft doch terug gaat tot op Adam. Achter Abraham ligt Sem en achter Sem ligt Noach, die door de lijn van Seth ons terugvoert naar het allereerste begin der geschiedenis van Gods verbond in de wereld. Israel is maar geen oliedrop op de wateren; de lijn van Gods verbond onder de oude bedeeling is ien. Er is verschil in bedeeling, want er is voortgang in Gods werk; doch het is altijd hetzelfde verbond, dat God met Zijn volk opricht, heel de oude bedeeling door. En wat is nu, ook vssr de periode van Abraham en Israel, het eigenaardige van de geschiedenis? Dit immers, dat de Heere God altijd weer Zijn verbond opricht in de lijn der opeenvolgende geslachten, of wilt ge, met de geloovigen en hun zaad. Dit feit valt niet te ontkennen. Het is eenvoudig historie. Reeds vssr den zondvloed is er altijd tweeklei zaad in geestelijken zin, het zaad der vrouw en het zaad der slang. En dit tweekrlei volk wordt ook dan gevonden in de lijn van twee verschillende geslachten, dat van Seth en dat van Kain. Het is niet zoo, dat de Heere nu eens Zijn verbond opricht met Seth's geslacht, om zich dan weer te keeren tot Kain. Ook is het niet zoo, dat God Zijn kinderen altijd door in beide geslachten heeft en uit beide lijnen roept, Neen, de geslachten van Seth zijn de geslachten van Gods volk, terwijl de geslachten van Kain niet in Gods verbond worden opgenomen. Dit is zoo sterk, dat er geen redelijke twijfel kan bestaan of door den term "zonen Gods" worden de Sethieten bedoeld, terwijl "dochteren der menschen" doelt op kinderen uit het geslacht van Kain.

Vssr den vloed loopt de lijn van Gods verbond dus in de opeenvolgende geslachten van Seth tot Noach. Wel is ook dan niet alles Gods volk, wat uit Seth is naar het vleesch. Wel valt veel af en wordt de lijn telkens weer afgeknot, tot slechts acht zielen kunnen ingaan in de arke der behoudenis. Doch dat neemt niet weg, dat de lijn doorloopt in de geslachten van Seth tot aan den vloed. Na den zondvloed is het niet anders. De lijn van Sem wordt door den Heere verkoren.  In die lijn richt God Zijn verbond op. Natuurlijk mag dit nimmer zoo worden verstaan, alsof er na den vloed nimmer een kind Gods was, dan in de lijn van de geslachten van Sem. Dit is al evenmin waar, als dat alle vleeschelijke kinderen van Sem geestelijke kinderen Gods waren. De dingen ontwikkelen zich altijd organisch. Ook Jafeth is uit Noach. En ongetwijfeld loopen er, naast de verbondsgeslachten van Sem, tijdelijk ook andere lijnen van kinderen Gods, vooral uit Jafeth. Doch alleen in Sems geslachten loopt de lijn door. In die geslachten hebt ge de hoofdlijn. Met hen richt God Zijn verbond op. Straks komt uit Sem Abraham. En uit Abraham is Israel als natie, met de verbonden en de wetgeving. Uit Israel is Juda en uit Juda David en uit zijn huis de Christus Gods, het Hoofd van Gods verbond. Heel het Oude Testament door loopt dus de lijn van Gods verbond in de geslachten, de opeenvolgende geslachten der geloovigen. Van Adam op Christus is een onafgebroken lijn. Wel verdwijnt de lijn soms bijna uit ons gezicht, doch verbroken wordt ze nimmer.

Ook is het niet waar, dat deze historische lijn afgebroken wordt bij het ingaan van de nieuwe bedeeling, zooals de Baptisten van allerlei gading het willen voorstellen. Wel gaat de verhoogde Heiland den band van Israels nationaal bestaan als bondsvolk verbreken en vergadert Hij Zijne Kerk in de nieuwe bedeeling uit alle geslachten en talen en volken. Doch historie is het toch, dat ook in de dagen van het Nieuwe Testament de lijn der opeenvolgende geslachten wordt doorgetrokken, ook onder de natikn. Hierdoor komt het, dat ook de verkondiging des Evangelies zulk een bepaalde lijn volgt, dat ze gemakkelijk is aan te wijzen op de landkaart. Van Jeruzalem uit loopt dat Evangelie door Samaria naar Antiochik en straks over Klein-Azik naar Griekenland en Rome, om zich vandaar te verspreiden over Europa en straks met de geslachten van Gods volk den oceaan over te steken naar het verre Westen. De geschiedenis is immers niet aldus, dat hier en daar enkele geloovigen worden geroepen, enkele individuen ingaan in de Kerk van Christus, geroepen uit de duisternis van het heidendom, om straks weer te verdwijnen uit die bepaalde plaatsen, maar zoo is de historie, dat de Kerk van Christus in de wereld wordt gevestigd en op bepaalde plaatsen in geslachten blijft voortbestaan. Feitelijk vestigt zich dan ook thans nog elke bepaalde kerk in de wereld in de overtuiging, dat God Zijn verbond wil bevestigen tot in duizend geslachten. In dat geloof komen de geloovigen samen, in dat geloof sluiten ze zich aaneen, in dat geloof wordt door hen de kerk in het zichtbare geonstitueerd, worden door hen kerken en scholen gebouwd. Immers men doet dit alles met het oog op de toekomst. Was men werkelijk van de overtuiging, dat de Heere Zijn verbond niet oprichtte met de geloovigen en hun zaad, en dat daarom een bepaalde kerk met het bestaande geslacht ten einde zou kunnen loopen, men zou zoo niet handelen. Doch thans is het anders. De Heere richt Zijn verbond op en wil Zijn werk der genade doen in de lijn van de opeenvolgende geslachten der geloovigen. Ook in de nieuwe bedeeling loopt de lijn der historie van Gods verbond dssr tot in duizend geslachten.

Doch dit is niet al.

Het is niet alleen zoo, dat deze historische lijn is aan te wijzen, als doorloopende in de lijn der geslachten van Gods volk, beide in de oude en in de nieuwe bedeeling, ook verklaart de Schrift zelf voor ons het doorloopen dier lijn uit het feit, dat God Zijn verbond opricht met de geloovigen en hun zaad. Daarin ligt, volgens de Heilige Schrift zelf de diepe oorzaak van dit historisch feit. Feitelijk ligt deze verklaring reeds in het allereerste woord der belofte: "Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, maar gij zult het de verzenen vermorzelen" (Gen. 3 :15). Het is waar, dat hier met "zaad" geestelijk zaad bedoeld is en dat bepaalde geslachten hier nog niet worden aangewezen. Dit kon niet, omdat de geslachten uit Adam en Eva nog niet waren geboren. Doch wel is het waar, dat er ook hier reeds gesproken wordt van het zaad der vrouw, dat in geslachten doorloopen zal tot op Hem, die den kop der slang eindelijk vermorzelen zal. En het valt licht te bevroeden, dat de geslachten van Seth in tegenstelling met die van Kain uit dit woord hebben geleefd, met toepassing op hun lijn. Duidelijker echter wordt deze waarheid, dat God Zijn verbond opricht in de lijn der opeenvolgende geslachten, uitgesproken na den zondvloed. Dat we in het verbond met Noach wezenlijk geen ander verbond hebben dan het eene verbond der genade, dat reeds in algemeene termen in het Paradijs werd afgekondigd, dat straks met Abraham en zijn zaad wordt opgericht en in Christus wordt bevestigd, hebben we eerder reeds duidelijk gemaakt. Noach gaat niet in de ark als vertegenwoordiger der gansche wereld, zooals ze buiten Christus leeft, maar als hoofd van de zichtbare kerk. De kerk wordt in de ark gered; de wereld gaat in den vloed ten onder. Straks komt natuurlijk ook die kerk weer uit de ark, en met die kerk richt de Heere God Zijn verbond op. Dat in dit verband het verbond Gods wordt geopenbaard als heel de schepping omvangend doet aan de zaak niet af of toe en is in het licht der historie van den zondvloed licht te begrijpen. Een verbond der vriendschap met de goddelooze wereld buiten Christus zou de Heilige en Rechtvaardige zeker niet kunnen oprichten. Het verbond is wezenlijk altijd hetzelfde. Daarom spreekt de Schrift dan ook hier niet van "een verbond," maar van "Mijn verbond," Mijn iene verbond, dat altijd hetzelfde is en dat Ik opricht met Mijn volk in Christus Jezus. En als nu de Heere dat verbond opricht met Noach, zegt Hij: "Maar Ik, ziet Ik richt Mijn verbond op met u en met uw zaad na u" (Gen. 9:9). Ook hier hebt ge dus dezelfde gedachte. Als de Heere Zijn verbond opricht in de wereld, dan doet Hij dat met de geloovigen en hun zaad. Nog sterker wordt deze regel geopenbaard aan Abraham. Dan immers heet het in de woorden van het zoo welbekende woord: "Ik zal Mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uwen zade na u" (Gen. 17:7). Hier wordt in de eerste plaats gezegd, dat de Heere God Zijn verbond wil oprichten met Abraham en zijn zaad en dat wel in de lijn der opeenvolgende geslachten. "Tusschen Mij en tusschen u entusschen uw zaad na u in hunne geslachten.'' En in de tweede plaats wordt hieraan nog toegevoegd, dat dit zal zijn tot een eeuwig verbond. En wie nu toch nog zou willen vasthouden, dat deze lijn heeft opgehouden met de komst van Christus en dat deze woorden daarom geen beteekenis hebben voor de Kerk der nieuwe bedeeling; of wie zou meenen, dat de Heere wel dit eeuwig verbond gestand zal doen, als Hij in de toekomst zich weer wenden zal tot Israel als natie, die verstaat zeker zijn Bijbel niet. De Schrift toch leert, dat dit woord tot Abraham gesproken zijn rijkste vervulling vindt in de Nieuw-Testamentische Kerk, dat daarom deze lijn des verbonds in haar doorloopt en dat de geloovigen het zaad Abrahams zijn, dat in dat Woord van Gen. 17:7 bedoeld is. Zoo roept dan ook Petrus reeds op den Pinksterdag de schare van Joden en Jodengenooten toe: "U komt de belofte toe en uwen kinderen en allen, die daar verre zijn, zoovelen als de Heere onze God er toe roepen zal!" Ware het niet, dat ook voor de nieuwe bedeeling het waar is, dat God Zijn verbond opricht met de geloovigen en hun zaad, dit woord van den apostel zou geen zin hebben. Doch van veel grooter beteekenis is wat de Heilige Schrift ons door den Apostel Paulus leert ten opzichte van Abrahams zaad. Vooral de brief van den apostel aan de Galaten is hier van groot gewicht. Daar toch past de Schrift hetgeen tot Abraham en zijn zaad werd gesproken letterlijk toe op de geloovigen van den nieuwen dag. In 3:7-9 schrijft de apostel: "Zoo verstaat gij dan, dat degenen, die uit het geloof zijn Abrahams kinderen zijn. En de Schrift, tevoren ziende, dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen alle volken gezegend worden. Zoo dan, die uit het geloof zijn worden gezegend met den geloovigen Abraham." Zoo sterk wordt de eenheid van oude en nieuwe bedeeling doorgetrokken door den apostel dat hij beide voorstelt onder het beeld van ien persoon, vroeger een kind en thans volwassen: "Doch ik zeg, dat zoo langen tijd de erfgenaam een kind is, zoo verschilt hij niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles. Maar hij is onder voogden en verzorgers tot den tijd van den vader te voren gesteld." De beteekenis is duidelijk. Israel is de Kerk als het kind, dat onder voogden en verzorgers wordt gesteld tot de volheid des tijds. De Kerk der nieuwe bedeeling is wezenlijk datzelfde kind, doch thans opgeroeid en vrij van zijne voogden. Sterker kan het zeker niet worden gezegd. Zij, die scheiding willen maken tusschen de Kerk van den nieuwen dag en Israel van den ouden dag, weten zeker aan dit woord der Schrift geen recht te laten wedervaren. Welnu, als de zaak dan zoo staat, dat de geloovigen van den nieuwen dag Abrahams zaad zijn, dssr Christus, Abrahams grooten Zoon, dan is het zeker ook waar, dat hetgeen de Heere aangaande Zijn eeuwig verbond sprak tot Abraham, ook van toepassing is op de gemeente van den nieuwen dag: "Ik zal Mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uwen zade na u". Naar de duidelijke leer der Schrift kan er dus geen twijfel aan bestaan, of God richt ook in de nieuwe bedeeling Zijn verbond op in de lijn der opeenvolgende geslachten. Met u en uw zaad na u! Dat is en blijft de regel ook voor ons.

Welnu, hier ligt ook de Schriftuurlijke grondslag voor den doop der kleine kinderen. De grond hiervoor kan en mag niet gezocht worden in de veronderstelling, dat die kleine kinderen wedergeboren zijn. Want in de eerste plaats kan op een veronderstelling ook nooit iets dan eene veronderstelling rusten. En voor den kinderdoop moeten we zeker een vasteren grond hebben dan een veronderstelling. Bovendien weten we met zekerheid, dat alle vleeschelijke kinderen niet wedergeboren zijn of worden, terwijl toch al de kinderen der geloovigen moeten worden gedoopt. Ook kan de grond voor den kinderdoop niet liggen in een belofte als wezen des verbonds. Dan wordt de vastigheid des verbonds verlegt uit God, die Zijn verbond opricht, in den mensch, die het verbond straks inwilligt, in zijn vrijen wil. Ook rust het recht en de plicht van den kinderdoop niet in het geloof der ouders, schoon deze zekerlijk hun geloof moeten belijden zullen ze hunne kinderen ten doop kunnen heffen. Maar de vaste grond voor den doop der kleine kinderen der gemeente ligt eeniglijk en alleen hierin, dat God Zijn verbond laat loopen in de lijn der opeenvolgende geslachten. De doop is teeken en zegel van Gods verbond, veld- en merkteeken dergenen, die in Christus Jezus zijn, die van Gods partij zijn in deze wereld. En waar God Zijn verbond opricht met de geloovigen en hun zaad in hunne geslachten, daar volgt, dat ook die geslachten der geloovigen het teeken van Gods verbond moeten ontvangen. Zoo was het in de oude bedeeling met de besnijdenis. Gods volk, zooals dat uitwendig in de wereld bestond, de geslachten van Abraham, moest het teeken der besnijdenis ontvangen. Wie weigerde dat teeken te dragen, verbrak en ontheiligde Gods verbond. In de nieuwe bedeeling is dat teeken vervangen door den heiligen doop, overeenkomstig het eigenaardig karakter van die bedeeling. Er kan toch, in het licht der Schrift geen kwestie over bestaan, dat de doop wel terdege in de plaats der besnijdenis gekomen is. In de eerste plaats is ook dit eenvoudig een historisch feit. In de oude bedeeling is de besnijdenis het teeken, dat Gods volk draagt. Als Christus komt, die het Hoofd is van Zijn eene volk, beide van den ouden en van den nieuwen dag, dan draagt Hij beide, het teeken der besnijdenis en het teeken des doops. In Hem zijn oude en nieuwe dag ien en drrr Hem gaat de oude dag in den nieuwen, de besnijdenis in den doop over. Als de Heiland straks ten hemel gevaren is en Zijn Geest heeft uitgestort op alle vleesch, dan worstelen, in kringen, waarin de besnijdenis altijd het teeken des verbonds geweest was, besnijidenis en doop een tijdlang met elkander. De besnijdenis kan aanstonds niet begrijpen, dat ze haar tijd heeft uitgediend en dat ze thans opzij zal worden gedrongen door den doop. Doch in de worsteling heeft de laatste de overhand en de eerste verdwijnt. Het is een historisch feit, dat de besnijdenis is vervangen door den doop. Doch zoo staat het ook letterlijk in de Heilige Schrift. Niet alleen, dat de apostel altijd waarschuwt, dat nu de doop gekomen is, de besnijdenis geen nut meer heeft, maar ook schrijft hij letterlijk aan de gemeente te Colosse: "In Welken gij ook besneden zijt met eene besnijdenis die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleesches, door de besnijdenis van Christus; zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt, door het geloof der werking Gods, die Hem uit de dooden opgewekt heeft" (Col. 2:11, 12). Het is duidelijk, dat de apostel hier leert, dat de doop in de nieuwe bedeeling teeken is van hetzelfde als waarvan de besnijdenis teeken was in de oude bedeeling, zoodat hij aan de gemeente kan schrijven: Gij zijt besneden . . . . zijnde met Christus begraven in den doop. Zoo komen we dan tot deze slotsom, naar de duidelijke openbaring van Gods Woord:

1. God richt heel de geschiedenis door, beide in de oude en in de nieuwe bedeeling Zijn verbond op in de lijn der opeenvolgende geslachten. De geloovigen gaan met hun zaad Gods verbond in.

2. God wil, dat de geslachten des verbonds het teeken van dat verbond ontvangen.

3. Voor het teeken der besnijdenis is in de nieuwe bedeeling het teeken des doops in de plaats gekomen.

4. De geslachten der geloovigen, en daarom ook de kleine kinderen behooren het teeken des doops te ontvangen en te dragen in het midden der wereld.

Alleen als we dit alles hebben gezien, krijgt ook beteekenis, wat we in de Schrift lezen aangaande het doopen van geheele huisgezinnen. Opzichzelf genomen, los van de groote grondlijn der Heilige Schrift, hebben zulke bewijzen weinig kracht. Zeer gemakkelijk immers werpt de tegenstander van kinderdoop u tegen, dat ge nog moet bewijzen, dat er in zulke huisgezinnen ook kleine kinderen waren. Maar gansch anders wordt het met zulke Schriftuurplaatsen, als ge eerst verstaat, dat de Heere God altijd Zijn verbond opricht in de lijn der opeenvolgende geslachten. Dan immers vindt ge in dit laatste den grond en de verklaring voor het feit, dat reeds in den tijd der apostelen geheele huisgezinnen werden opgenomen in de lijn van Gods verbond op aarde. En dan krijgt ook beteekenis, wat ge in de Schrift leest van de kinderen der gemeente, hoe de Heiland hen zegent, hoe de apostelen hen heilig verklaren, en altijd aan de gemeente schrijven op een wijze, die aantoont, dat ze de kinderen der geloovigen bij de gemeente als inbegrepen beschouwen. En dan zegt ge niet meer, dat de kleine kinderen der geloovigen wel mogen gedoopt worden, maar beschouwt ge den kinderdoop als een heilige plicht van het volk des verbonds.

Natuurlijk is dit niet ons laatste woord. Het volgt uit deze beschouwing van den kinderdoop, dat ook kinderen des vleesches, die niet behooren tot degenen, die door den Vader aan Christus gegeven zijn, naar den wille Gods in deze wereld het teeken des doops ontvangen. Over het verschil tusschen het historisch-uitwendig verbond en zijn geestelijken kern, over de vraag der zaligheid van vroegstervende kinderen des verbonds, dienen we nog te handelen.

More in this category: « Hoofdstuk Zes Hoofdstuk Acht »

Leave a comment

back to top

Contact Details

Denomination

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • Reading Sermon Library
  • Taped Sermon Library

Synodical Officers

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it. (Interim)
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Synodical Committees

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it. 
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Contact/Missions

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Classical Officers

Classis East
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Classis West
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.