Other Languages

More Translations

For hundreds more PRC articles in many other languages, go here.

Hoofdstuk Drie

Een tweede voorstelling van het zaad der geloovigen, zoo als dat met de geloovigen in het verbond Gods en Zijne ge meente begrepen is, is in den laatsten tijd, vooral door den arbeid van Dr. A. Kuyper, en misschien nog meer door de velen, die zich zoo gaarne willen aandienen als discipelen van den grooten man, weer op den voorgrond getreden. We be doelen de beschouwing, die zich onder ons misschien het best laat aanduiden door de uitdrukking: "veronderstelde weder geboorte." Volgens deze voorstelling is heel de gemeente van Christus hier op aarde, zoolang niet zeer beslist het tegendeel blijkt, met betrekking tot al hare leden, jong en oud, te beschouwen als de vergadering der verkorenen en der wedergeborenen, en is van ieder kind, hoofd voor hoofd en ziel voor ziel, dat in den kring dier gemeente geboren wordt, te veronderstellen, dat het reeds door de genade des Heiligen Geestes wedergeboren werd.

Het uitgansgunt dezer voorstelling ligt eigenlijk in een zekere beschouwing van den Doop in een zeker antwoord op de vraag, aan wie het sacrament des Heiligen Doops mag worden bediend door de kerk van Christus op aarde. Im mers, volgens die beschouwing, kan er dan alleen sprake zijn van een sacrament in den werkelijken ken zin des woords, als er, op hetzelfde oogenblik, dat het teeken des sacraments door de kerk wordt bediend, ook een zekere, gansch bijzondere, bij dat sacrament behoorende en aan dat sacrament verbon-- dene genadewerking van den hemel door Christus uitgaat op hem of haar, die het sacrament ontvangt. Gaat op datzelfde oogenblik die genadewerking niet van Christus op den persoon, die het teeken des sacraments ontvangt uit, dan is er eigenlijk geen sacrament. Om ons te bepalen nu bij den heiligen Doop, zoo is er alleen van een sacrament des Doops sprake, als de doopeling ook doopsgenade, dat is, een zekere onderwerpelijke genade, door Christus aan het teeken des Doops verbonden, ontvangt, Zoo schrijft Dr. A. Kuyper in E Voto, II, 534, v.v.:

"En vraagt ge, welke dan nu die wezenlijke beteekenis zij, dan luidt ons antwoord, dat 't wezenlijke van het sacrament altijd hierin gelegen is, dat op het oogenblik zelf van den heiligen Doop of van het heilig Avondmaal, er tweekrlei daad plaats grijpe, de iine op aarde door den dienaar, die het sacrament bedient, en de andere door Christus uit den hemel, die het sacrament heeft ingesteld. Eerst waar deze beide werkingen bij elkaar komen en ineensluiten, is de werking van het sacrament aanwezig en zoo dikwijls deze wer king uit den hemel de toediening van den sacramentsvorm niet verzelt, is het sacrament niet aanwezig, maar slechts een schijnvorm. Dan is in uw Doop in uw Avondmaal een lamp zonder licht, een haard zonder vuur, een long zonder ademhaling, een hart dat niet klopt.… En van tweekn iin, sf er zijn geen sacramenten, en de Heere heeft niets wat daarop gelijkt ingesteld, 6f zoo Hij wel waarlijk een sacrament heeft ingesteld, dan bestaat het wezen van dit sacrament altoos hierin, dat Hij tot Zijne dienaren en tot Zijne kerk zegt: Doe gij dit: richt gij deze uitwendige teekenen aan; en als gij in gehoorzaamheid aan uw Heere deze teekenen aldus aanricht, zal Ik uit den hemel van den troon der genade, de daarbij behoorende genade in de ziel doen werken.

"Zoo dikwijls dus de heilige Doop in het midden der ge meente bediend wordt, hebt ge te verstaan, dat op hetzelfde oogenblik, waarop de dienaar het water van den Doop toe dient, uw Middelaar en Heiland van den hemel, waar Hij aan de rechterhand Gods verhoogd is, een genadewerking werkt in de ziel van het kind of den persoon, die gedoopt wordt ...

"Wie het anders leert, snijdt de kerk van den Christus af; stelt het sacrament op menschenwerk in plaats van op een werking des Heeren; en is er verantwoordelijk voor zoo door deze onheilige opvatting de kerk in den dood terugzinkt."

Voorts stelt dan, in hetzelfde werk, zoowel als in zijn Dictaten Dogmatiek, Dr. Kuyper zich voor de vraag, welke bijzondere genadewerking het wel mag zijn, die door den Heere bepaaldelijk aan het sacrament des Doops verbonden is. En dan weidt hij een oogenblik uit over het begrip genade, met name over genade in den onderwerpelij ken zin des woords, over genade, zooals Gods volk die in het hart uit Christus ontvangt Hij onderscheidt deze nog weer op drie erlei wijze. We kunnen namelijk spreken van een zekere wortelgenade, een genade, die aangebracht, die gewerkt wordt in den diepen levenswortel van ons bestaan. Dat is de genade der wedergeboorte. Deze genade der wedergeboorte wordt echter onder den doop niet gewerkt en door Christus bij den doop niet geschonken. Immers wordt veeleer verondersteld, dat hij, die het sacrament des Doops ontvangt, reeds wedergeboren is. In de tweede plaats spreekt Kuyper van een genade, die aangebracht wordt in de takken van ons leven, in ons bewustzijn, in ons willen en denken, waardoor, in de heiligmaking de uitgangen van ons leven in nieuwe geestelijke richting worden omgezet. Ook deze genade der heiligmaking of der bekeering wordt niet onder en met den doop geschonken. En eindelijk kunnen we dan, volgens Kuyper, nog spreken van een zekere genade, waar door God in Christus aan dat vernieuwde leven nu ook de vruchten van goede werken aanbrengt, overeenkomstig eens iegelijks aanleg, karakter en plaats. Aan deze genade kan bij den doop wel allerminst gedacht worden. Neen, er is een andere, een gansch eenige en bijzondere genade, die we bij den doop ontvangen, en die door Kuyper betiteld wordt met den naam Doopsgenade. En deze Doopsgenade omschrijft hij dan als volgt:

"Vraagt men nu, waar het terrein voor deze geheel bijzondere en eigenaardige sacramenteele genade ligt, dan wijst I Cor. 12:13 ons het spoor. 'We zijn door iinen Geest gedoopt tot iin lichaam'. Juist hetzelfde waarop ook Ef. 4 :5 wees: 'Ein Heere is het, iin geloof, een doop'. Immers ook hier gaat onmiddelijk vooraf:  'Ein lichaam is het en ien Geest.'  Om deze sacramenteele genade te verstaan hebt ge dus slechts hierop te letten, dat gij als rnensch lid van een lichaam zijt. Als schepsel uit Adam lid van het iine lichaam der menschheid; en als nieuw schepsel in Christus lid van het iine lichaam der volmaakt rechtvaardigen. Of dus al in u persoonlijkgenade gewerkt wordt, dit is niet genoeg. Tot haar recht komt de genade eerst zoo ze niet op u alleen werkt, maar zoo ze u tevens in verband zet met het lichaam waar ge organisch bij hoort. Ein man op een onbewoond eiland leeft wel, maar toch hij heeft geen leven. Eenvoudig omdat de mensch er op aangelegd is, om in een organischen samenhang met anderen te leven, en dit in zijn leven te zien uitkomen. En zoo nu ook is het met den nieuwen mensch in Christus Jezus, Ook hem is het niet genoeg, dat hij persoonlijk het leven heeft; neen dit nieuwe leven moet ook hem in organischen samenhang met het mystieke lichaam van Christus worden gegund, Anders heeft hij het leven wel, maar het is voor hem geen leven. Er moet dus, zal het wel zijn, een band gelegd worden tusschen zijn leven en tusschen het leven van dat mystieke lichaam. Eerst als dat geschied is en dit voor zijn besef leeft, is waarlijk de volheid des nieuwen levens voor hem opgegaan. Dit toch is het eigenaardige van het leven in hem, dat een kind van God niet alleen bezit, dat hij zelf bezit, maar tevens deel heeft aan al het leven van het geheele lichaam, en aan al wat God in heel dit lichaam schonk. Niet alleen, maar met alle heiligen, moest hij bekennen welke de liefde van Christus zij."

Welnu, hier zoekt Kuyper dan zijn eigenlijke doopsgenade. Die genade bestaat wel niet daarin, dat iemand eerst door haar in het lichaam van Christus zou worden ingezet. Immers, ook Kuiper gevoelt, dat dit alles met de wedergeboorte wordt geschonken. Neen, maar nu moet ons persoonlijk geloof ook zoo werken, dat het straks welbewust in de gemeenschap met dat lichaam van Christus leven kan, en naar die gemeenschap ookkan uitgaan. En die genade, waardoor aan ons persoonlijk geloof die hebbelijkheid wordt geschonken, om naar die gemeenschap met Christus' lichaam uit te gaan en haar te kunnen genieten, is het, die Dr. Kuyper verbindt an het sacrament des heiligen Doops. Immers zoo schrijft Kuyper (idem, p. 543): "Zal dit nu in u tot stand komen, dan is het niet voldoende, dat ge door genade persoonlijk gelooft, maar dan moet evenzeer door genadeaan dit uw geloof die hebbelijkheid worden ingeplant, waardoor ge in het gemeenschappelijk geloof ingaat. En deze genade nu, waardoor uw eerst uitsluitend persoonlijk geloof alsnu ook de mogelijkheid, de hebbelijkheid, de neiging en den drang ontvangt, om niet op u zelven voor uw God te staan, maar niet te rusten eer ge als lid van het lichaam van Christus voor den Heilige treedt, dat is die eigenaardige sacramenteele genade, die de heilige Doop toebrengt".... . .

Nu ligt het thans niet op onzen weg, om critiek uit te oefenen op deze voorstelling in den breede. Het was slechts ons doel om duidelijk te maken, hoe de leer eener veronderstelde wedergeboorte bij den doop werd ingevoerd. Doch een enkel woord van critiek mag hier niet achterwege blijven. Daartoe is de zaak zeker te ernstig. Ook wij gelooven, dat ons gereformeerde volk weer zijn doop moet verstaan, en uit Gods verbond moet leven. Maar toch meenen we ook, dat deze voorstelling van een zekere doopsgenade, die bepaaldelijk aan het sacrament des doops verbonden zou zijn en op andere wijze niet geschonken wordt, met wortel en tak dient te worden uitgeroeid. In de eerste plaats mogen we er zeker wel op wijzen, dat er slechts zeer weinigen zullen zijn onder het volk des Heeren, die deze philosofie zullen kunnen volgen en verstaan. Om tot zijn doopsgenade te komen, moet Kuyper onderscheiden en nog eens weer onderscheiden en uitpluizen, onderscheiden tusschen wortelgenade en genade in de takken en in de vruchten; onderscheiden tusschen persoonlijk geloof en geloofsgemeenschap of gemeenschappelijk geloof; in dit geloof nog weer onderscheiden tusschen de hebbelijkheid en de daad er van, om dan eindelijk in de schenking van de hebbelijkheid om in de gemeenschap met het lichaam van Christus te leven de genade te vinden, die bepaaldelijk en alleen bij het sacrament des doops behoort. Als het langs den weg van zulke philosofische redeneering moet, dat Gods volk zijn doop weer gaat verstaan, dan zal het volk des Heeren in het algemeen dien doop zeker nimmer leeren begrijpen. In de tweede plaats merken we op, dat op deze wijze de beteekenis van den doop, wat zijn inhoud betreft, ontzettend arm wordt. Immers, die beteekenis bestaat dan wel hierin, dat de doop een zekere neiging, drang, hebbelijkheid aan het geloof schenkt, om nu ook in de gemeenschap van het lichaam van Christus te leven. Anders niet. Dat verarmt den doop. In de derde plaats wijzen we er op, dat heel de redeneering van Dr. Kuyper over het onderscheid tusschen het persoonlijk geloof en het geloof in gemeenschap met het lichaam van Christus, pure philosofie is. Het is eenvoudig niet waar, dat in de wedergeboorte, waarin we tevens het geloofsvermogen deelachtig worden, ons een geloof zou worden geschonken, dat niet de hebbelijkheid zou bezitten, om in de gemeenschap met het lichaam der volmaakt rechtvaardigen te leven; en dat er daarom een tweede, geheel aparte genadedaad zou noodig zijn, om deze hebbelijkheid of neiging of drang aan dat geloof te schenken. Wie wedergeboren wordt, wordt uit den opgestanen Heiland geboren. Wie door de wedergeboorte het geloofsvermogen ontvangt, is door dat ge1oof ook Christus ingeplant, op datzelfde oogenblik, leeft niet meer zichzelf, of uit zichzelf, maar uit Christus. En wie uit Christus leeft, die leeft ook, krachtens den aard van dat wedergeboren leven, uit het lichaam van Christus. Met andere woorden, er is geen persoonlijk geloof, en er laat zich ook geen persoonlijk geloof denken, dat tevens niet den drang in zich heeft, om in de gemeenschap met het lichaam van Christus te leven. In de vierde plaats merken we op, dat zoo geheel het verband tusschen het teeken en de beteekende zaak verdwijnt, en dat het sacrament geheel naar de sfeer van het mystieke wordt verschoven. Wie zou als hij ziet op het waterbad in den doop, op het ingaan in en op het weer opklimmen uit dat waterbad, nu ooit daarin een beeld zien van die zoogenaamde doopsgenade, waarvan Kuyper spreekt, van die hebbelijkheid of drang om in de gemeenschap met het lichaam van Christus te leven? De symboliek van den doop is zeer rijk. Er wordt zeker allereerst in afgebeeld, dat door het bloed van Christus onze zonden vergeven en wij in dat bloed gewasschen zijn. Er wordt, naar de Schrift, in afgebeeld, dat wij met Christus gestorven en begraven zijn en weer zijn opgewekt tot ien nieuw leven. Er wordt, naar Gods Woord, ook in afgebeeld, dat we gescheiden zijn van de tegenwoordige booze wereld, en nu als Gods verbondsvolk in een nieuw godzalig leven wandelen. Doch dit alles gaat eenvoudig teloor, als we de eigenlijke beteekenis van den doop moeten zoeken in die gansch bijzondere en aparte genade, waarvan Kuyper spreekt. En eindelijk merken we nog op, dat Kuyper ons op die wijze weer op het Roomsche spoor brengt, en de genade Gods opsluit binnen het instituut van zekere kerk. We ontkennen natuurlijk niet, dat het sacrament in den vollen zin des woords zekere genadewerking van Christus uit den hemel insluit. Maar wel ontkennen we, dat die genadewerking een gansch bijzondere is, die zonder de toediening van den sacramentsvorm door de kerk op aarde niet zou worden geschonken. We loopen gevaar langs dien weg het instituut der kerk op aarde weer op Roomsche wijze te gaan verheerlijken, zooals velen in onze dagen dan ook metterdaad doen, en van dat instituut de uitdeelster der genade van Christus te maken, haar aldus schuivende tusschen Christus en Zijne gemeente. Daarom dient dan ook tegen deze beschouwing van den heiligen doop, als niet naar de Schriften, als den doop verarmend, als ons leidend op het spoor der Roomsche priester-overheersching met al wat in ons is te worden gewaarschuwd. Ze biedt ons philosofie in plaats van den Woorde Gods, steenen voor brood.

Doch het was niet op deze doopsbeschouwing, dat we thans de aandacht wilden vestigen. We wilden slechts aantoonen, dat het deze verkeerde beschouwing is, die noodwendigerwijze leidde tot die andere beschouwing der veronderstelde wedergeboorte bij den doop der kleine kinderen. Immers is het wel duidelijk, dat zal de doop der kleinen werkelijk sacrament zijn, dat dan ook bij hem op dat eigen oogenblik, dat de dienaar des Woords en des sacraments water sprengt op het aangezichtje van het te doopen kindje, die bepaalde doopsgenade aan dat kindje moet worden geschonken door Christus uit den hemel. Anders is, naar die beschouwing, ook de kinderdoop ledig en een lamp zonder licht. Doch zal die bepaalde doopsgenade aan kleine kinderen worden geschonken, dan moet eerst het leven der wedergeboorte reeds in het hart aanwezig zijn, en met dat leven der wedergeboorte het geloofsvermogen. Nu redeneert Kuyper (E Voto, III), verder, dat God dit geloofsvermogen zoowel in de harten der kleine kinderen kan werken als in de harten der volwassenen. Voorts maakt hij duidelijk, dat God dit ook doet, krachtens Zijn oprichten van Zijn verbond in de lijn der geslachten. En waar het, volgens Kuyper, vaststaat, dat alleen daar het sacrament des doops mag worden bediend, waar dit geloof, zij het dan ook slechts als vermogen aanwezig is; en waar het ook feit is, dat we toch niet met zekerheid kunnen zeggen, of een zeker kind het leven der wedergeboorte bezit, ja dan neen, (immers was Ezau ook kind des verbonds), daar moeten we uitgaan van de veronderstelling, dat de kinderen der geloovigen wedergeboren zijn en op grond van die veronderstelling alleen heeft dan de kinderdoop recht van bestaan. Omnogmaals Kuyper zelf te laten spreken:

"Wij handgaven daarom met beslistheid zonder zweem van aarzeling het oude echt gereformeerde standpunt, dat naar onze innigste overtuiging volkomen waar, Godverheerlijkend en Schriftuurlijk is, t.w., dat de zake onzer zaligheid en ook der zaligheid onzer kinderen niet aan onze geloofsuiting, maar aan Gods verborgen werk in onze ziel hangt, en dat er bij ons noch nu noch ooit van geloofsopenbaring sprake kan zijn, of het verborgen en geheimzinnige werk Gods in onze ziel moet vooraf zijn gegaan. Ten tweede, dat het ons niet voegt eenige bepaling of beperking te maken, hoe kort of lang dit werk Gods in onze ziel aan onze bekeering vooraf zou moeten gaan, en dat derhalve de vrijmacht Gods moet erkend en beleden, om dit verborgen genadewerk in onze ziel reeds aan te brengen in onzer moederschoot. Ten derde, dat alleen dit voorafgaande en reeds vssr of bij onze geboorte begonnen genadewerk Gods ons grond geeft voor onze hope, dat onze kinderen, die vroeg wegsterven, niet verloren zullen zijn. En ten vierde, dat bij de onzekerheid, of de kinderen die ons geboren wierden, vroeg of laat zullen sterven de mogelijkheid van zulk een genadewerk Gods in de ziel van ons kind, bij al onze kinderen moet worden aangenomen. En ten vijfde, dat uit dien hoofd alle kinderen der geloovigen te beschouwen zijn, als niet slechts in schijn, maar wezenlijk in het verbond van Gods genade begrepen" (Idem, III, 11, 12).

En verder:

"Aan ieder uitverkorene, die het beginsel des nieuwen levens door de verborgene werking van den Heiligen Geest in zijn hart ontving, komt even uit dien hoofde het sacrament van den Heiligen Doop toe. Ziehier onze eerste stelling. En de tweede, die hier onder komt te staan is, dat God de Heere, naar Zijn vrijmacht dit beginsel des nieuwen levens of der wedergeboorte, door zijnen Heiligen Geest, zoowel in den volwassene als in den nog niet volwassene, en tot in het kleine kindeke kan werken; en, blijkens het vroeg wegsterven van de helft van het menschdom, feitelijk gewerkt heeift en nog werkt. Doop dus waar wedergeboorte is; en wedergeboorte is denkbaar zoowel in een pasgeboren wicht als in een grijsaard van tachtig jaren. En aan deze twee nu voegen we als derde stelling dit toe: Noch bij den volwassene, noch bij het kindeke heeft de kerk, die den heiligen Doop moet toedienen, ooit wiskundige zekerheid, dat de zich aanbiedende of aangeboden persoon metterdaad wedergeboren zij. Verder dan tot vermoeden, gissing of veronderstelling komt de kerk nooit."

Ziedaar de leer van de zoogenaamde veronderstelde wedergeboorte. Zij wil alle kinderen der geloovigen als wedergeboren beschouwen op grond van eene veronderstelling. En eerst op grond van zulk eene veronderstelling wil ze aan kleine kinderen der geloovigen den heiligen Doop toedienen. Waar dit niet verondersteld zou mogen worden, zou naar deze voorstelling ook de doop niet mogen worden bediend.

More in this category: « Hoofdstuk Twee Hoofdstuk Vier »

Leave a comment

back to top

Contact Details

Denomination

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • Reading Sermon Library
  • Taped Sermon Library

Synodical Officers

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it. (Interim)
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Synodical Committees

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it. 
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Contact/Missions

  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
  • This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Classical Officers

Classis East
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.

Classis West
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.
This email address is being protected from spambots. You need JavaScript enabled to view it.